In 1983 verscheen het boekje “dertig jaar succesrijk duiven keuren” van Maurice van Herck. De schrijver van dit boekje was in vooral in de zestiger en zeventiger jaren van de vorige eeuw in België een bekend keurder van postduiven. Ook genoot hij bekendheid vanwege de vele films die hij over de duivensport heeft gemaakt van onder andere Charles Vanderschelden, Andre van Brauane, Roger Florizoone en natuurlijk de gebroeders Janssen te Arendonk.
De schrijver die inmiddels overleden is, was een groot bewonderaar van Charles Vanderschelden de grote man achter de vleugeltheorie en René Genette de schrijver van “Methoden en Geheimen” en eveneens een bekend duivenkeurder in de vorige eeuw. Hoewel ik van mening ben dat vele “waarheden” in dit boekje door de tegenwoordige inzichten zijn achterhaald en andere in vele andere duivenboeken worden beschreven, kan het beslist geen kwaad enkele van zijn inzichten hier uit te lichten.
Van Herck hecht naast kwaliteiten van de vleugel als een dikke voorarm, voldoende ventilatie tussen de laatste vier slagpennen, de gewenste lengte van de laatste vier slagpennen (liefst alle vier even lang), ook veel waarde aan kleur en pigment in de vleugel. Wat betreft de genoemde kwaliteiten van de vleugel zijn dat zaken die door vrijwel elke schrijver over duiven wel worden besproken. Echter voor wat betreft pigment in de vleugel beschrijft hij hier een aspect dat veel minder bekend is en m.i. wel een grote kern van waarheid bevat. Hij schrijft hier onder andere het volgende over: “Een vitale duif heeft in haar vleugel veel kleur en pigment. De meest vitale duiven zijn diegenen waarbij de kleur het sterkst doorkomt. Het is belangrijk na de rui de voormelde eigenschappen goed na te kijken.” Overigens denk ik dat je hier ook weer heel voorzichtig mee moet zijn en geen voorbarige conclusies moet trekken, want de ene duif heeft van nature nu eenmaal meer pigment als de andere en dat vertaalt zich beslist niet altijd in betere vliegkwaliteiten. Dat e.e.a. wel in verband kan staan met vitaliteit staat voor mij echter niet ter discussie.
Ook zijn advies om uw duiven de afstand laten vliegen waarvoor ze het meest geschikt zijn, lijkt eveneens op een open deur trappen, maar ook ik ben diverse malen op hokken geweest waarvan de eigenaar in mijn ogen geschikte overnachtduiven (vaak bevestigd door de afstamming) naar de poelier wilde verwijzen omdat ze als jonge duif en jaarling niets gepresteerd hadden, maar niet verder weg waren geweest dan 350 kilometer. Dus helaas is het nog steeds zo dat veel duiven geen eerlijke kans krijgen om te laten zien waartoe ze in staat zijn.