De-Duivencoach.nl
Nico van Veen

Keuren volgens Gerard Schalkwijk

 Herkennen en Verzorgen van Kampioensduiven

In 2011 werd door Travipharma het boekje “Herkennen en verzorgen van kampioensduiven” uitgegeven. Het is geschreven door Gerard Schalkwijk, de eigenaar van Travipharma. Gerard die vanwege zijn werkzaamheden veel op hokbezoek gaat in binnen- en buitenland, wil met dit boekje zijn kennis delen die hij met deze hokbezoeken heeft opgedaan.
Gerard geeft aan dat hij tijdens zijn vele hokbezoeken heeft ontdekt dat er grote verschillen bestaan tussen wat liefhebbers, in de diverse landen die hij bezocht, belangrijk vinden aan een duif. Hij geeft ook aan, dat je als liefhebber je de vaardigheid kan aanleren om een geschikte kweek of vliegduif te herkennen. Ik deel deze mening met hem, maar in mijn optiek zullen veel liefhebbers deze vaardigheid in de praktijk slechts in geringe mate aanleren. Het vergt heel veel tijd en oefening en vooral ook veel geduld. Tijd is een schaars goed tegenwoordig en de wilskracht en het doorzettingsvermogen dat nodig is om zoiets lastigs als duiven beoordelen onder de knie te krijgen, is ook lang niet iedereen gegeven. Zoals Gerard in dit boekje ook al aangeeft zijn er veel liefhebbers die hun duiven op een tentoonstelling niet eens herkennen, laat staan dat zij de waarde van een duif bij benadering kunnen bepalen. Gerard geeft aan dat hij veel heeft geleerd van zijn vader Ries en de bekende duivenkeurders Martin van Zon en Frans Bungeneers. In dit boekje heeft Gerard de meest voorkomende eigenschappen bij topduiven op een rijtje gezet.

Gerard benoemt als belangrijkste kenmerken waaraan een goede postduif (hij noemt deze de topduif) herkend kan worden, de lichaamsbouw, spieren, vleugels en pluimen, luchtwegen en oog.

Ten aanzien van de lichaamsbouw maakt Gerard onderscheid in drie typen duiven, namelijk diep, normaal peervormig en bol. Onder alle drie de types treft hij goede duiven. Verder hadden alle topduiven die hij beoordeeld heeft, stevige en geheel of bijna gesloten stuitbeentjes. En de meeste topduiven die hij zag hadden een smalle staart (nauwelijks breder dan 1 staartpen) die iets naar beneden wijst. Ik sluit me in deze bij Gerard aan, hoewel ik onder duifkampioenen en 1e prijswinnaars ook wel eens duiven tegenkom die de stuitbeentjes bijna een vingerdikte van elkaar hebben staan. Het is een kleine minderheid, maar ze zijn er beslist. Ook noemt Gerard in dit verband de aerodynamische vorm van de duif. In mijn ogen is dit laatste een heel belangrijk aspect waar nog wel eens te weinig aandacht voor is.

Gerard besteedt veel aandacht aan de spieren en maakt hierbij onderscheid tussen de spieren van vitesse-, mifond-dagfond - en marathonduiven. Mijn inziens heel terecht benoemt hij die verschillen. Sommige zeer bekende schrijvers bestempelen dit regelmatig in hun columns als onzin. Ik vind dat persoonlijk erg jammer, want er is wel degelijk met veel training en vergelijking een duidelijk onderscheid te bepalen v.w.b. de afstands-geschiktheid van een postduif. Gerard noemt o.a. het vermogen van de borstspieren om weinig of veel brandstof/energie op te stapelen. Dit verschil goed te kunnen voelen zou veel liefhebbers kunnen helpen om de juiste duiven te spelen en veel verliezen van goede duiven kunnen voorkomen. Gerard heeft met foto’s aanschouwelijk getracht te maken wat de beste manier is om spieren te beoordelen.

Voor wat betreft de vleugels en pluim benoemt Geard het belang van zachte en ietwat vettige pluim, een dikke en korte voorarm, een korte broek (achtervleugel) en lange voorvleugel. Verder komt de verspringing tussen broekpen en 1e slagpen aan de orde. Ik merk tijdens mijn keuringen dat echt slechte vleugels maar zelden meer voorkomen. Op goed presterende hokken in ieder geval niet.

Over de luchtwegen (een zeer belangrijk aspect) zegt Gerard o.a. het volgende; “alle topduiven die ik gekeurd heb, hebben een perfect ademhalingsstelsel. De kleur van de keel en de tong zijn lichtroze. De opening van de luchtpijp ligt diep, wat lager bij het einde van de tong. Deze opening is een nauwe spleet van ongeveer 3 mm en moet rustig open staan.” Ik merk hier zelf over op dat ik in de herfst en winter nog wel eens topduiven in handen krijg die door een matige of slechte conditie alles behalve een rustig openstaande keelspleet hebben. Dus dit onderdeel is wat mij betreft meer een graadmeter van de conditie dan van de kwaliteit van de duif.

Tot slot noemt Gerard het oog als een belangrijke graadmeter voor de kwaliteit van een duif. Een grote pupil komt bij topduiven niet voor geeft Geard aan. Dat is ook mijn ervaring, al heb ik wel een paar keer een goede kweekduif met een grote pupil gezien, maar dat zijn dan de uitzonderingen die de regel bevestigen. De iris is vol van kleur en korrelig. Vooral bij goede kwekers  ziet hij vaak die dikke iris met vaak ook zwarte streepjes of vlekjes in de iris. Ook ziet hij bij topkwekers vaak een iets bredere verkenningscirkel. Ook bij deze bevindingen van Gerard sluit ik me volledig aan.

Samenvattend concludeer ik dat Gerard met dit boekje waarin verder nog hoofdstukken staan over het hok, voeding, ziektes en medicijnen, op een eenvoudige en duidelijke manier zowel beginner als gevorderde duivenmelker een goede handleiding biedt.